- weg
- weg1{{/term}}〈de〉1 [gebaande strook grond] route 〈v.〉2 [middel, manier] voie 〈v.〉3 [afstand, traject; doortocht] chemin 〈m.〉♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 naar de bekende weg vragen • faire l'ignoranteigen weg • chemin privé〈figuurlijk〉 op de goede weg zijn • être sur la bonne voie〈figuurlijk〉 een nieuwe weg inslaan • s'engager dans une nouvelle voiede openbare weg • la voie publique〈figuurlijk〉 de rechte weg • la bonne voieop de verkeerde weg zijn • faire fausse route 〈ook figuurlijk〉〈figuurlijk〉 iemand van de rechte weg afleiden • détourner qn. du droit cheminde weg bereiden • préparer la voie〈figuurlijk〉 de weg effenen voor iemand • préparer le terrain pour qn.zijn eigen weg gaan • suivre sa propre voiezijn weg vinden • faire son cheminiemand de weg wijzen • montrer le chemin à qn.aan de weg naar Delft • au bord de la route de Delft〈figuurlijk〉 hij timmert flink aan de weg • c'est un carriéristezo oud als de weg naar Kralingen, Rome • vieux comme le mondeop weg gaan (naar) • se mettre en route (pour)〈figuurlijk〉 iemand op weg helpen • mettre qn. sur la (bonne) voiehij is op weg beroemd te worden • il est en passe de devenir célèbrede wagen ligt vast, goed op de weg • la voiture tient bien la route〈figuurlijk〉 op dezelfde weg voortgaan • continuer de la même façon〈spreekwoord〉 de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens • l'enfer est pavé de bonnes intentions〈spreekwoord〉 wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks • qui édifie en grande place, fait maison trop haute ou trop basse〈spreekwoord〉 alle wegen leiden naar Rome • tous les chemins mènent à Rome2 de gebruikelijke weg volgen • suivre la filière normalelangs deze onsympathieke weg • par ce moyen peu sympathiquelangs vreedzame weg • par la négociation3 nog een lange weg te gaan hebben • avoir encore un bon bout de chemin à faireeen weg te voet afleggen • parcourir un chemin à piediemand de weg afsnijden • couper la route à qn.zich een weg banen • se frayer un cheminmet zijn geld geen weg weten • ne pas savoir que faire de son argentiemand iets in de weg leggen • mettre des bâtons dans les roues à qn.iemand in de weg lopen • être dans les jambes de qn.dat zit me in de weg • ça m'irriteiemand in de weg staan • gêner qn.problemen uit de weg ruimen • résoudre des problèmesuit de weg kunnen • savoir comment s'y prendre (avec qn., qc.)〈figuurlijk〉 geschillen uit de weg ruimen • aplanir les différends〈figuurlijk〉 misverstanden uit de weg ruimen • dissiper des malentendusuit de weg! • laisse(z)-moi passer!iemand uit de weg gaan • éviter qn.iemand uit de weg ruimen • liquider qn.→ {{link=wil}}wil{{/link}}————————weg2{{/term}}〈bijwoord〉1 [afwezig] parti2 [niet te vinden] disparu3 [+ van][verrukt] fou/fol/folle4 [verwijderd] loin♦voorbeelden:1 maak dat je weg komt! • sauve-toi!; 〈ongeduldig〉 fiche-moi le camp!weg wezen! • allez, ouste!weg met …! • à bas …!3 zij is helemaal weg van hem • elle est folle de lui4 een heel eind weg • très loin¶ als dat gebeurt ben je weg • dans ce cas-là, tu seras fichuiets weg hebben van • ressembler un peu àdat is nooit weg • cela peut toujours servir; 〈m.b.t. extra buitenkansje〉 ce qui ne gâte rien〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iets weg zijn • avoir pigé qc.in het wilde weg schieten • tirer au hasard
Deens-Russisch woordenboek. 2015.